|
De voorgevel
Als basis baksteen. Vaak in een formaat dat kleiner is dan de huidige waalformaat steen. Gemetseld in een metselverband behorend bij de destijds gebruikelijke dikke muur. Het meest voorkomend metselverband is het zgn. kruisverband en het staandverband.
|
|
Kruisverband |
Staanverband |
Gemetseld werd met een kalkspecie en met dunne voegen. Het voegwerk kon op diverse manieren worden uitgevoerd. Het meest karakteristieke was de snijvoeg (geknipte voeg). geknipte voeg
De metselwerk aansluiting boven de kozijnen werd uitgevoerd met een zgn. hanekam, dit ten behoeve van de drukverdeling van het gevelgewicht naar de zijkanten van de kozijnen.
Om optrekkend vocht vanaf de grond in de gevel tegen te gaan, werd de aanzet van de gevel vaak uitgevoerd in een hardere steenkwaliteit met aangepaste mortel en voegspecie, of voorzien van een stuclaag of een hardstenen basement.
De kozijnen, ramen en deuren werden vervaardigd van hout. Meestal vurenhout of grenenhout. De kozijnen zijn van een zwaar houtprofiel, minimaal 90mm dik (in het zicht blijvend). Het in het zicht blijvende gedeelte van de onderdorpel dient dezelfde breedte te behouden als de kozijnstijlen, zodat het kozijn rondom een dezelfde houtafmeting vertoond.
Aansluiting onderdorpel op het metselwerk
De profilering van de kozijnstijlen en bovendorpels werd uitgevoerd met een zgn. halfrondje. De ramen werden in verband met het destijds beschikbare glas verdeeld in een aantal hoogtevakken door middel van smalle raamroeden, maximaal 30 mm zichtbreedte. De verhouding van deze raamvlakken moet zijn: breedte : hoogte = 11 : 13. De onderdorpel van bovenraam en de bovendorpel van het onderraam moeten elkaar afdekken.
Voor de beglazing werd het destijds beschikbare getrokken glas gebruikt. Een kenmerk daarvan is de zichtbare golfstructuur in het glasoppervlak. Ook nu is een vergelijkbare glassoort beschikbaar onder de naam Ruysdael of Allwin beglazing.
De kleuren van de kozijnen en ramen zijn de volgende:
- -kozijnen: gebroken wit, RAL 9010.
- -ramen: grachtengroen/standgroen, Herfst & Helder nr. 1850.
De stopverfranden van de ramen behoren in de zelfde standgroene kleur te worden afgewerkt als de ramen.de-voorgevel
Schelpkalkcement restauratiemortels 1:5:10
In Nederland is het merendeel van oude gebouwen en monumenten gebouwd met schelpkalkmortels. Schelpkalk was volop verkrijgbaar en werd veelal lokaal gebrand in kleine ambachtelijke schelpkalkovens. Met de opkomst van cementmortels in het begin van de 20e eeuw verdwenen deze schelpkalkovens langzamerhand. Met cement als bindmiddel had men een veel hogere aanvangssterkte en daardoor kon men sneller bouwen. Door een “schepje” cement aan de schelpkalkmortel toe te voegen verkreeg men toen al een hogere aanvangssterkte, met behoud van de unieke eigenschappen van schelpkalk. Tussen schelpkalk en cement als bindmiddel zit een groot verschil. Schelpkalk wordt gebrand bij een temperatuur van ca.1000 °C en cement bij een veel hogere temperatuur. Door deze hogere temperatuur is cement veel harder en stugger en daardoor minder elastisch en dampdichter. Door deze verschillende eigenschappen geeft restauratie met cementgebonden mortels, van met schelpkalk gebouwde gebouwen, grote problemen. Hierdoor zijn veel, vaak onherroepelijke, schades ontstaan. De cementmortel is harder en dampdichter als de steen, waardoor de kans groot is dat de steen wordt aangetast of de cementvoeg “eruit knapt”. Het is van groot belang dat de eigenschappen van de toegepaste restauratiemortel zoveel mogelijk overeenkomen met die van de oorspronkelijk toegepaste mortel, en ook zijn afgestemd op eigenschappen van de steen. Sakrete en Remix hebben hiervoor een uitgebreid assortiment schelpkalkcementmortels op de markt gebracht.
Het ligt daarom voor de hand een met schelpkalkmortel gebouwd gebouw of monument ook te restaureren met een schelpkalkmortel.
Winning en productie Al vele eeuwen worden zeeschelpen uit de Noordzee gewonnen. Afgestorven zeeschelpen zijn een milieuvriendelijke, duurzame en natuurlijk hernieuwbare grondstof. Ze komen in zeer grote hoeveelheden voor. Door de winning wordt het ecosysteem niet aangetast. De aanwas van afgestorven schelpen is ruim voldoende om schelpenbanken vanzelf in korte tijd weer aan te laten groeien. De verstoring van de (Noord)zeebodem tijdens de winning is slechts tijdelijk. De schelpen worden tegenwoordig gebrand in een speciale (schelp)kalkoven. Een moderne computergestuurde en kolengestookte kalkoven waar men niet, zoals in de vroegere kleine kalkovens, in kan komen, zodat men het mengsel in de oven niet nog eens een keer los kan maken. Bij vulling van de oven met enkel schelpen is de doorstroming van zuurstof voor een optimaal verbrandingsproces onvoldoende. Daarom worden de schelpen samen met schelpkalksteen gebrand, in de verhouding 50:50. Na het branden worden schepkalkstenen weer (zo veel mogelijk) gescheiden van de gebrande schelpen. Dit resulteert in een schelpkalkhydraat van constante hoge kwaliteit dat voor 70 à 80 % uit gebrande zeeschelpen bestaat. Vroeger had men weliswaar 100 % schepkalk uit gebrande schelpen, maar veel schelpen waren door een ongecontroleerd stookproces niet gebrand. Er waren grote kwaliteitsverschillen. Ook het blussen van de schelpkalk gaat nu, in tegenstelling tot vroeger, op een moderne gecontroleerde wijze. Het resultaat is een schelpkalkhydraat met een constante hoge kwaliteit.
Eigenschappen Schelpkalkmortels zijn taai en hebben een hoge elasticiteit waardoor trillingen, en in beperkte mate zettingen, kunnen worden opgevangen zonder scheurvorming. Bij schelpkalkmortels is zelfs sprake van “zelfreparatie”, door wisseling van het vochtgehalte kan schelpkalk zich opnieuw binden waardoor haarscheurtjes worden hersteld. De kans op uitbloei en vorstschade wordt met schelpkalkmortels sterk verminderd. Met schelpkalk gemetselde stenen zijn afbikbaar en hergebruikbaar. Doordat schelpkalk vochtregulerend is en “ademt” ontstaat een gezonder binnenmilieu met een lage luchtvochtigheid waarin schimmels, huisstofmijten en bacteriën zich nauwelijks kunnen ontwikkelen. Metselwerk met schelpkalkmortel is droger wat de levensduur van kozijnen en balkopleggingen sterk verhoogd en het nat worden van isolatiemateriaal in de spouw voorkomt. Schelpkalkmortels zijn door de eeuwen heen zeer duurzaam gebleken.
Met schelpkalk gebouwd, eeuwen vertrouwd 1:5:10, een traditioneel recept in moderne uitvoering Vanuit de restauratiebranche ontstond de vraag naar restauratiemortels op schelpkalkbasis, maar met een hogere aanvangssterkte. Tevens wilde men ook bij lagere temperaturen kunnen doorwerken. Zo ontstond de 1:5:10 mortel. Volgens een traditioneel en in de praktijk bewezen recept: 1 deel cement, 5 delen schelpkalk en 10 delen zand. En daarmee ligt ook gelijk de samenstelling van deze mortels eenduidig en transparant vast. De combinatie van schelpkalk en cement als bindmiddel in deze verhouding resulteert in een mortel waarin de goede eigenschappen van beide bindmiddelen zijn verenigd. Cement zorgt voor een hogere aanvangssterkte en schelpkalk voor elasticiteit, een open structuur, duurzaamheid en een gezond binnenklimaat. Deze schelpkalkcementmortels, geproduceerd volgens de laatste stand der techniek, bleken in de praktijk zeer goed te voldoen. Inmiddels zijn al vele, vaak spraakmakende restauratieprojecten, met schelpkalkcementmortels naar volle tevredenheid uitgevoerd.
Uitgebreid assortiment Remix en Sakrete hebben nu een uitgebreid assortiment schelpkalkcementmortels onder de naam 1:5:10. Dit assortiment bestaat uit: - Metselmortels - Voegmortels voor navoegen - Knip- en snijvoegmortels - Machinaal verwerkbare voegmortels - Stucmortels - Dakdekkersmortel
|
|